De pijn en misselijkheid zijn Elisabeth ondraaglijk geworden. Om vijf uur start de palliatieve sedatie. Haar laatste reis begint dan, verzacht door de sluier van medicatie. Een langzaam dichtvallend gordijn tussen haar en de wereld.
Om vier uur komen haar zus en dochter voor het definitieve afscheid. Het is nu half twee. Tot haar dierbaren arriveren, wil ze graag gezelschap. De verpleegkundige vraagt of ik bij haar wil blijven. Op weg naar haar kamer vraag ik me af: “Hoe wil ze haar laatste bewuste uren doorbrengen? Wil ze praten? Is stilte het meest passend?” Ik tast in het duister.
Ieders eigen tempo
“Kijk, mijn achterneef heeft me geappt. Hij wil volgende week langskomen. Dan ben ik er toch niet meer? Wat zal ik hem antwoorden?” Haar stem klinkt bijna nonchalant, alsof ze het nog niet echt beseft. Ze houdt haar mobiel omhoog. Ik ben even sprakeloos. Dit moment, nu, is er nog ruimte voor appjes? Maar wie ben ik om te bepalen wat telt in haar laatste uren? Ik vraag haar of ze zelf wil antwoorden of het aan haar dochter wil overlaten.
We zitten in stilte. In de weken hiervoor wilde ze niet spreken over het naderende einde. Ze trainde haar 83 jaar oude benen, slikte extra vitaminen. Alsof herstel nog mogelijk was. Ik probeer haar tempo aan te voelen in deze laatste fase van haar reis.
Ze wil een ander shirt aan. Het huidige zit niet comfortabel. Ik open de kastkeur. Elisabeth zegt dat ik het mantelpakje moet pakken. Ik hou het omhoog. “Deze?”
“Ja, die is voor in de kist.”
Haar stem is kalm, bijna zakelijk. Het pakje is hemelsblauw.
“Prachtig,” zeg ik. “De kleur past bij uw blauwe ogen.”
Even kijken we er samen naar, alsof we over kleding van een ander praten. Dan kiest ze een ander truitje om nu te dragen. Ik help haar met omkleden. Vermoeid zakt ze terug in de kussens.
“Staat deze me wel mooi, als ik hier zo lig?” Ik stel haar gerust. Voor een moment sluit ze haar ogen.
De afloop
Dan schieten haar ogen weer open. Onrust. “De kaartjes… Liggen de kaartjes hier?”
Ze pakt haar mobiel en belt haar schoonzoon. Ik krijg de mobiel in mijn handen gedrukt. Gelukkig weet hij waar ze zijn. Met zijn instructies vind ik ze. “Oh, gelukkig… Deze zijn voor mijn kleinkinderen. Die heb ik voor ze geschreven. Ze moeten klaarliggen” De kaartjes komen op haar ooghoogte te liggen. Ze kijkt er even naar en sluit dan haar ogen. Haar ademhaling wordt iets rustiger.
We zijn samen, opnieuw in stilte. Buiten hoor ik het verkeer razen.
Ze knikt naar haar boek op het nachtkastje. “Hoe staat het met de affaire tussen de arts en de verpleegkundige?” Ik lees haar voor, zoals ik meerdere keren aan haar heb voorgelezen. Bladzijden verstrijken. Dan schudt ze haar hoofd.
“Nu weet ik niet hoe het verhaal verder zal gaan.”
Haar stem is nuchter. Ik ben stil. Welke woorden zijn nu passend? Ik weet het niet.
En ineens besef ik: dit is sterven. Uit een verhaal stappen. Niet weten hoe het verder gaat. Niet weten hoe de levens van haar dierbaren verder zullen gaan. We kijken elkaar een paar tellen in de ogen. Mijn handen sluiten het boek. Ze wil wat slapen tot haar zus en dochter komen.
In het washok strijk ik wasgoed. Mijn gevoelens dwalen. Dit is navigeren door onbekend terrein. Een zoeken zonder landkaart. Tasten in het duister, op klaarlichte dag.
Door Bertine Rosink (vrijwilliger hospice)